Ontdek meer over de bijbelse cultuur, natuur en symboliek

Schrijf je in voor de gratis digitale nieuwsbrief

Meld je aan

Koning

M מ golven, water; ‘heel veel’; chaos L ל herdersstaf, juk; autoriteit, gezag K ך handpalm; buigen (zoals een palmboom); gebogen figuur De ל (lamed) en de ך (chaf of kaf) vormen samen het begrip לך  (lach) – ‘lopen’. Het wordt gebruikt voor iemand die ergens naartoe loopt om een bericht over te brengen. In de Bijbel had iemand die een eind ging lopen vaak een staf bij zich, om zich te beschermen. Soms gaf iemand aan een boodschapper zijn eigen staf mee, om duidelijk te maken dat het bericht echt van hem kwam (autoriteit). Het woord voor ‘koning’ is מֶלֶךְ (mèlech) – nu is de מ (mem) erbij gevoegd. Deze letter betekent niet alleen ‘water’, maar ook ‘veel, een heleboel’. Een koning is dus iemand die wandelt tussen een heleboel mensen en die niet handelt alsof de wereld alleen om hemzelf draait. Een mooi voorbeeld van koning-zijn is te vinden in de Bijbel. De eerste twee koningen van Israël (Saul ben-Kis en zijn schoonzoon David ben-Ishai) waren gewoon mannen uit het volk. Saul was dan wel koning, maar als er geen oorlog was, woonde hij gewoon in zijn geboortedorp Gibea in het gebied van zijn eigen stam Benjamin. En David woonde de eerste zeven jaar van zijn regering in Hebron, waar de oudsten van de stad hem onderdak aanboden. Pas veel later verhuisde hij naar Jeruzalem en nog veel later liet hij een paleis bouwen. Eén van de momenten waardoor David bekend is geworden als ‘koning van het volk’ vond plaats toen de Ark van het Verbond naar Jeruzalem werd verhuisd. David legde toen zijn koninklijke kleding af en liep uitbundig dansend (in priesterkleding) vóór de priesters uit, die de Ark droegen. Zo deelde hij zijn vreugde met de mensen, die langs de route stonden om de Ark welkom […]
Mמgolven, water; ‘heel veel’; chaos
Lלherdersstaf, juk; autoriteit, gezag
Kךhandpalm; buigen (zoals een palmboom); gebogen figuur

De ל (lamed) en de ך (chaf of kaf) vormen samen het begrip לך  (lach) – ‘lopen’. Het wordt gebruikt voor iemand die ergens naartoe loopt om een bericht over te brengen. In de Bijbel had iemand die een eind ging lopen vaak een staf bij zich, om zich te beschermen. Soms gaf iemand aan een boodschapper zijn eigen staf mee, om duidelijk te maken dat het bericht echt van hem kwam (autoriteit).

Het woord voor ‘koning’ is מֶלֶךְ (mèlech) – nu is de מ (mem) erbij gevoegd. Deze letter betekent niet alleen ‘water’, maar ook ‘veel, een heleboel’. Een koning is dus iemand die wandelt tussen een heleboel mensen en die niet handelt alsof de wereld alleen om hemzelf draait.

Een mooi voorbeeld van koning-zijn is te vinden in de Bijbel. De eerste twee koningen van Israël (Saul ben-Kis en zijn schoonzoon David ben-Ishai) waren gewoon mannen uit het volk.

Saul was dan wel koning, maar als er geen oorlog was, woonde hij gewoon in zijn geboortedorp Gibea in het gebied van zijn eigen stam Benjamin. En David woonde de eerste zeven jaar van zijn regering in Hebron, waar de oudsten van de stad hem onderdak aanboden. Pas veel later verhuisde hij naar Jeruzalem en nog veel later liet hij een paleis bouwen.

Eén van de momenten waardoor David bekend is geworden als ‘koning van het volk’ vond plaats toen de Ark van het Verbond naar Jeruzalem werd verhuisd. David legde toen zijn koninklijke kleding af en liep uitbundig dansend (in priesterkleding) vóór de priesters uit, die de Ark droegen. Zo deelde hij zijn vreugde met de mensen, die langs de route stonden om de Ark welkom te heten.