Ontdek meer over de bijbelse cultuur, natuur en symboliek
Schrijf je in voor de gratis digitale nieuwsbrief
Ontdek meer over de bijbelse cultuur, natuur en symboliek
Schrijf je in voor de gratis digitale nieuwsbrief
Door Ruben Hadders · 25 November 2017
■ cultuur
Hoe om te gaan met vreemdelingen en vluchtelingen? Het is een van de grootste politieke thema’s in Nederland. Maar het is ook een van de belangrijkste thema’s in de Bijbel. In deze 2-delige serie laat Ruben Hadders zien hoe gastvrijheid eruit zag en hoe de schending hiervan leidde tot een van de grootste drama’s in de geschiedenis van Israël.
Iemand die als geen ander weet wat het is om vreemdeling en vluchteling te zijn, is Abraham. Op een dag wordt Abraham – toen nog Abram – door JHWH geroepen om zijn huis en land te verlaten en op reis te gaan naar een onbekend land, dat JHWH hem zou wijzen. Hij is op dat moment een welgestelde zakenman in Ur, een van de grootste steden in het Soemerische Rijk, gelegen tussen de grote rivieren, de Eufraat en de Tigris. Niet ver daarvan lag ooit de Hof van Eden, de oorspronkelijke woonplaats van Adam en Eva. Maar omdat zij niet gehoorzaam waren geweest aan de wetten van die plaats, omdat ze gegeten hadden van de Boom met kennis van goed en kwaad, werden ze eruit verdreven. Ze werden het land uitgezet door JHWH. De grenzen gingen dicht. Adam en Eva werden vreemdelingen in een onbekende en vijandige wereld, gekenmerkt door doornen en distels, waar zij een nieuw bestaan moeten zien op te bouwen.
Ook Abram moet nu zijn spullen pakken. Al wordt hij niet verdreven maar juist geroepen om het land te verlaten. Hij zal het zich toen niet hebben gerealiseerd, maar hiermee begon voor de mens de lange weg terug naar huis, terug naar het paradijs. Want JHWH had de mens weliswaar gestuurd, maar Zijn plan stond al vast om de mens op een dag weer bij Hem terug te brengen. En in dat plan vormt Abram een sleutelrol.
Abram wordt geleid naar Kanaän, het land dat God aan hem en zijn nageslacht belooft. Maar als het land getroffen wordt door hongersnood, ziet Abraham zich gedwongen te vluchten naar Egypte, waar hij enige tijd als vreemdeling zal verblijven. Een economische vluchteling, zouden we hem tegenwoordig noemen. Hij doet een beroep op de gastvrijheid van Egypte, op het gastrecht (of vreemdelingenrecht) dat in die tijd heel belangrijk werd gevonden. Dat gastrecht bestond uit allerlei geschreven maar vooral ook ongeschreven regels over hoe je moest omgaan met vreemdelingen, met gasten.
Als nomade in Kanaän is Abram goed bekend met het gastrecht. Daarom doet hij een beroep op Egypte, waar hij een tijdlang verblijft. Maar na een conflict met de farao, die zijn oog had laten vallen op zijn vrouw Saraï, wordt hij het land uitgezet. Ondertussen is hij er wel welvarender door geworden, want hij keert terug in Kanaän met een grote kudde vee, met ezels en kamelen en met een aantal slavinnen.
Abram krijgt een nieuwe naam van JHWH en gaat nu door het leven als Abraham. Alsof de Schepper hiermee duidelijk wil maken dat een nieuw hoofdstuk in zijn leven is aangebroken. Abraham gaat wonen in Mamre, een plaats ten oosten van de Dode Zee. Vernoemd naar de stam van Mamre, met wie hij bondgenoten wordt.
Op een dag zit Abraham voor zijn tent, als hij in de verte drie mannen ziet aankomen. De geschiedenis die volgt is een typisch voorbeeld van gastvrijheid in het oude Midden Oosten:
“Toen hij hen zag, liep hij hun snel uit de ingang van de tent tegemoet en boog zich ter aarde. En hij zei: Mijn heer, als ik nu genade gevonden heb in uw ogen, ga dan uw dienaar toch niet voorbij. Laat er toch wat water gebracht worden; was dan uw voeten, en rust wat uit onder de boom. Dan zal ik een stuk brood halen, zodat u op krachten kunt komen; daarna kunt u verdergaan. Daarom bent u immers bij uw dienaar langsgekomen. En zij zeiden: Doe zoals u gesproken hebt. Abraham haastte zich naar de tent, naar Sara, en zei: Haast je! Kneed drie maten meelbloem en maak er koeken van. Abraham liep snel naar de runderen en nam een kalf dat er mals en goed uitzag. Hij gaf het aan de knecht, die zich haastte om het te bereiden. Toen nam hij boter en melk, en het kalf dat hij bereid had, en zette het hun voor en terwijl hij bij hen onder de boom stond, aten zij.” (Gen.18:2-8).
Abraham doet precies wat er volgens de traditie van hem verwacht wordt. Hij ziet dat hij bezoek krijgt en loopt dan snel uit de ingang van zijn tent.
Als je in de woonkamer zit en je ziet gasten aankomen, blijf je niet op je dooie gemakje op de stoel zitten tot je gasten voor de deur staan en aanbellen. Daarmee straal je uit dat je niet echt geïnteresseerd bent in je bezoek. Nee, als je gasten ziet aankomen heb je als het goed is je deur al open voordat ze voor je deur staan te wachten.
Nadat Abraham zijn gasten tegemoet is gelopen, maakt hij een buiging voor hen. Hij maakt zich klein, om te laten zien dat hij zicht dienstbaar op wil stellen. ‘Mijn huis is jouw huis’, wordt dan vaak gezegd. Vanaf nu draait alles om de gast. De gast wordt de heer van het huis en de gastheer stelt zich dienstbaar op, als een knecht.
Daarmee geeft hij een voorbeeld van wat ‘je naaste liefhebben’ betekent, zoals later Israëls grondwet zou worden. Want je naaste, in de bijbelse cultuur, is niet primair je buurman of je broer of zus, maar vooral de vreemdeling. Iemand die niet hoort bij jouw familie of stam, maar waar je wel mee te maken hebt.
De gast is nu de belangrijkste man in het huis, of anders gezegd: de gast is koning! Dat blijkt wel uit hoe Abraham zijn gast aanspreekt: “Mijn heer…”. Zou hij hebben geweten Wie deze Man was? Want inderdaad, het opmerkelijke in dit verhaal is dat deze man JHWH Zelf blijkt te zijn, in de gedaante van een mens. Maar ook als deze gast een gewone sterveling zou zijn geweest, zou Abraham hem hebben begroet met de woorden ‘mijn heer’. Zo wordt een gast namelijk ontvangen.
Abraham zegt: “Mijn heer, als ik nu genade gevonden heb in uw ogen, ga dan uw dienaar toch niet voorbij”. Hij biedt hier zijn gastvrijheid aan en het zou zeer onfatsoenlijk en zelfs vijandig zijn als de man nu zou weigeren en verder zou lopen.
De gasten blijven en krijgen vervolgens water aangeboden. Dat is altijd het eerste dat je doet om duidelijk te maken dat je niet vijandig tegenover iemand staat. Water in dit droge gebied is onmisbaar. Daarmee is het ook een symbolische daad. Iemand geen water gunnen, is iemand het leven misgunnen.
Deze symboliek gebruikt Christus later ook, als Hij in Markus 9 zegt: “Wie niet tegen ons is, die is voor ons. Want wie u een beker water te drinken zal geven in Mijn Naam omdat u discipelen van Christus bent, voorwaar, Ik zeg u: hij zal zijn loon beslist niet verliezen.” Christus beloont dus degenen die gastvrij zijn!
Nadat de gasten water hebben ontvangen, stelt Abraham voor hen de voeten te wassen. In die tijd werden er flinke afstanden gewandeld, zonder goed schoeisel, dus voeten waren vaak erg vuil. Je moet flink schrobben om die schoon te krijgen! Het toont wel aan dat je wat voor de ander over hebt. Dat je zelfs bereid bent om het vuile werk op te knappen! Het geeft aan dat je dienstbaar wilt zijn maar ook dat je verbonden wilt zijn met de ander (zie bijv. Jh.13).
“Rust wat uit onder de boom”, zegt Abraham dan. Het is de beste plek die hij kan bieden. Het is tegen het begin van de middag, de zon staat hoog. De temperatuur in deze regio kan dan oplopen tot boven de veertig graden. Onder een boom in de schaduw is het dan nog het meest aangenaam. En dat is wat Abraham wil: het zijn gasten zo aangenaam mogelijk maken.
Op een beleefde wijze, die de oosterse cultuur kenmerkt, dringt Abraham er bij zijn gast op aan om te blijven. ‘Ik haal wat brood, blijf lekker zitten. Daarna kunt u verder gaan als u wilt, maar laat mij u in elk geval een maaltijd aanbieden.’ Typisch oosters! Op een moderne westerling kan dit opdringerig overkomen, maar een oosterling probeert uit principe het maximale te doen voor zijn gast. Bij herhaling dringt hij er daarom bij zijn gast op aan om te blijven. Het is gebruikelijk dat een gast in elk geval drie dagen blijft. Eerder weg kan als asociaal worden opgevat, als belediging.
Abraham geeft ons een eenvoudig maar treffend voorbeeld van wat gastvrijheid betekent, geheel naar het gebruik in die dagen. Daarbij gaat het vooral om oog hebben voor de ander, om je naaste liefhebben als jezelf. Om ook vreemden het leven te gunnen. Gastvrijheid zou één van de grondwetten van het latere Israël vormen en “vervloekt wie het recht van de vreemdeling buigt!” (Deut. 27:19). Daarover meer in deel 2.
geschreven door Ruben Hadders