Ontdek meer over de bijbelse cultuur, natuur en symboliek

Schrijf je in voor de gratis digitale nieuwsbrief

Meld je aan

Spreken

Het woord gespeld (van rechts naar links, zoals gebruikelijk bij oud-oosterse talen): A א ossenkop; kracht M ע golven, water; ‘heel veel’; chaos R ר hoofd, persoon; eerst(e) L ל herdersstaf, juk; autoriteit, gezag In de Bijbel wordt het werkwoord אמר (amar) gebruikt. Het basiswoord bestaat uit de symbolen M (mem – waterstroom) en L (lamed – herdersstaf; autoriteit). Spreken staat in de bijbelse cultuur gelijk aan ‘een stroom’ van klanken, die elkaar opvolgen zoals water in een beekje in de bergen. De klanken vormen woorden, de woorden vormen zinnen, de zinnen vormen een boodschap – in de boodschap ligt autoriteit. Hiervan is מִילָה (milá – woord) afgeleid. Als zelfstandig naamwoord betekent מֻל \ מוּל (moel) ‘voorhuid’ en als werkwoord: ‘besnijden’. Hierdoor legt de taal een duidelijk link tussen wat wij zeggen (eigenlijk: hoe wij met autoriteit omgaan), seksuele reinheid en (verbonds)trouw. In Israël kende (en kent) men het verschijnsel van vloedgolven die in het regenseizoen uit de bergen omlaag stromen door de droge rivierbeddingen. Zo’n vloedgolf sleept alles mee wat hij op zijn pad tegenkomt. Daarom adviseert Jezus ons om ons levenshuis op de rotsgrond op de oever te bouwen, in plaats van op het zand van de rivierbedding (Mattheüs 7:24-29). Er is iets vreemds aan de hand met het Hebreeuwse werkwoord voor ‘spreken’. In de loop van de geschiedenis is de basisvorm אמל (amal) veranderd in אמר (amar). Ik weet niet waarom dat is gebeurd, maar ik heb er wel een bijzondere waarschuwing in ontdekt. De oorspronkelijke betekenis van ‘spreken’ was ooit: een krachtige (A) stroom (M) van autoriteit (L) Door de andere spelling is dat veranderd in: een krachtige (A) stroom (M) van een mens (R) Vergelijk dit eens met wat de Bijbel zegt over onze woorden (bijvoorbeeld in Spreuken 12:25, 25:11 of Jacobus 3).

Het woord gespeld (van rechts naar links, zoals gebruikelijk bij oud-oosterse talen):

A

א

ossenkop; kracht

M

ע

golven, water; ‘heel veel’; chaos

R

ר

hoofd, persoon; eerst(e)

L ל herdersstaf, juk; autoriteit, gezag

In de Bijbel wordt het werkwoord אמר (amar) gebruikt. Het basiswoord bestaat uit de symbolen M (mem – waterstroom) en L (lamed – herdersstaf; autoriteit). Spreken staat in de bijbelse cultuur gelijk aan ‘een stroom’ van klanken, die elkaar opvolgen zoals water in een beekje in de bergen. De klanken vormen woorden, de woorden vormen zinnen, de zinnen vormen een boodschap – in de boodschap ligt autoriteit. Hiervan is מִילָה (milá – woord) afgeleid.

Als zelfstandig naamwoord betekent מֻל \ מוּל (moel) ‘voorhuid’ en als werkwoord: ‘besnijden’. Hierdoor legt de taal een duidelijk link tussen wat wij zeggen (eigenlijk: hoe wij met autoriteit omgaan), seksuele reinheid en (verbonds)trouw.

Een vloedgolf vult een nahal (Hebreeuws) of wadi (Arabisch) in de woestijn Zin.

In Israël kende (en kent) men het verschijnsel van vloedgolven die in het regenseizoen uit de bergen omlaag stromen door de droge rivierbeddingen. Zo’n vloedgolf sleept alles mee wat hij op zijn pad tegenkomt. Daarom adviseert Jezus ons om ons levenshuis op de rotsgrond op de oever te bouwen, in plaats van op het zand van de rivierbedding (Mattheüs 7:24-29).

Er is iets vreemds aan de hand met het Hebreeuwse werkwoord voor ‘spreken’. In de loop van de geschiedenis is de basisvorm אמל (amal) veranderd in אמר (amar). Ik weet niet waarom dat is gebeurd, maar ik heb er wel een bijzondere waarschuwing in ontdekt. De oorspronkelijke betekenis van ‘spreken’ was ooit:

een krachtige (A) stroom (M) van autoriteit (L)

Door de andere spelling is dat veranderd in:

een krachtige (A) stroom (M) van een mens (R)

Vergelijk dit eens met wat de Bijbel zegt over onze woorden (bijvoorbeeld in Spreuken 12:25, 25:11 of Jacobus 3).